Amberblokjes, raspen en geurbranders Iemand verrassen Zadengroet Levensechte beelden Dieren in de tuin Windspinners Metaalfiguren Meststoffen online Kweekbenodigdheden In weer en wind Kinderhoek: Leer, Doe & Beleef Sfeerverlichting Tape, lijmen en kitten: vast en zeker Roos van Jericho Tuinhaarden en vuurkorven Windgongen Watergeven Leisteen Plantkadootjes Aanbiedingen Tuingereedschappen Opruiming
Volg ons op..
onze vermelding op www.keurmerk.info
  • Home
  • |
  • Tips en informatie
  • |
  • Over Huis en Tuin Kado
  • |
  • Klantenservice
    • Bestellen
    • Betalen
    • Verzenden
    • Ruilen|Retourneren
    • Klachtenprocedure
  • |
  • Contact
Veilig betalen
Webshop keurmerk: dus betrouwbaar
Snelle levering
Wij leveren ook in Belgie, (
meer info
)
Hier is service nog gewoon

Alle prijzen zijn inclusief BTW en exclusief verzendkosten
  Zie tarieven bij verzenden of
klik hier.

Stuur eens een originele wenskaart met zaden: ZADENGROET
Alleen zadengroeten bestellen?
Hiervoor gelden extra lage verzendtarieven.
Meer info.
 
Bestel gemakkelijk, veilig en snel bij huisentuinkado.nl

















Welke vogels komen we het meeste tegen in de buurt van onze tuin?

De roodborst is te herkennen aan zijn helder oranje borst, voorhoofd en wangen. Dit oranje gebied is omrand met een blauwgrijze omranding. De bovenzijde is grijsbruin van kleur. Jonge vogels zijn bruin gevlekt.


Dankzij de oranje borst is de roodborst met geen enkele andere Nederlandse vogel te verwarren. De vogel jaagt in het eigen territorium op insecten en duldt daarbij buiten het broedseizoen geen soortgenoten. De roodborst jaagt vaak vanaf een uitkijkpost en is daardoor vaak duidelijk waar te nemen. Jonge vogels hebben een geheel gevlekt verenkleed, zonder oranje. In het najaar van het eerste jaar krijgt de vogel zijn volwassen verenkleed. De zang van de roodborst begint met een serie hoge tonen en is het grootste gedeelte van het jaar te horen. De vogel laat daarnaast vaak snel achter elkaar een serie harde tik klanken horen.

De roodborst bouwt een diep nest op de grond, bijvoorbeeld tussen graspollen of boomwortels. In de winter trekken de vogels soms over een korte afstand naar het zuiden, maar de meeste vogels overwinteren in Nederland. De Nederlandse populatie wordt 's winters aangevuld met roodborsten uit broedgebieden verder naar het noorden en het oosten.


De merel. Het mannetje is geheel zwart, heeft een dunne oranje-gele cirkel om het oog en een oranje-gele snavel. Het vrouwtje is weliswaar net zo gebouwd als het mannetje, maar heeft een minder

opvallend, bruin verenkleed. Jonge vogels lijken op een volwassen vrouwtje, maar hebben nog lichtgekleurde veertoppen. De merel wordt ondanks het zwarte of bruine verenkleed door veel mensen herkend. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat de vogel erg talrijk is en met de zang veelvuldig de aandacht trekt.

Het voedsel van de merel bestaat onder andere uit insecten, vruchten, wormen en slakken. Door de grote diversiteit in het voedsel dat gegeten wordt, maar ook doordat de vogel drie of vier nesten per jaar grootbrengt is de merel tegenwoordig de meest voorkomende vogel van Nederland. De merel heeft zich uitstekend aangepast aan de mens; enkele eeuwen geleden was de merel nog een schuwe vogel die alleen in het bos voorkwam.


De zanglijster zijn gedrag doet denken aan dat van de merel, terwijl het verenkleed meer lijkt op dat van de grote lijster dan het geheel bruine of zwarte verenkleed van de merel. De grote lijster is duidelijk groter en heeft ronde in plaats van pijlvormige vlekken op de onderzijde. Een vliegende zanglijster valt op door de lichtbruine ondervleugels, die bij de grote lijster wit van kleur zijn.

De zang van de zanglijster is ritmisch en bestaat uit korte strofen die enkele keren herhaald worden. Het voedsel bestaat onder andere uit wormen en slakken. De vogel gebruikt een steen om de slakkenhuisjes op kapot te tikken. De vogel gebruikt hiervoor meestal dezelfde steen, zodat uiteindelijk een verzameling kapotte slakkenhuisjes rondom de steen te zien zal zijn. Tijdens het zoeken naar voedsel rent de zanglijster telkens korte stukjes, om vervolgens stil te blijven staan en in opgerichte houding om zich heen te kijken.

Hoewel een groot gedeelte van de populatie in de winter naar het Middellandse-Zeegebied trekt, overwinteren met name zanglijsters uit dorpen en steden soms ook in Nederland.


De grote lijster lijkt in gedrag op de zanglijster en de merel. Ook de grote lijster zoekt zijn voedsel op de grond, waarbij de vogel rechtop loopt en regelmatig om zich heen kijkt. De grote lijster is echter duidelijk groter dan beide andere vogelsoorten. In de vlucht is de grote lijster te herkennen aan de langere vleugels, de witte ondervleugel en de witte staarthoeken. De zang van de grote lijster lijkt op die van de merel. In de vlucht laat de vogel vaak een ratelende roep horen.

Het nest wordt doorgaans hoog in een boom gebouwd van gras en twijgen en wordt aan de binnenkant bedekt met een laag vochtige grond. Het voedsel bestaat 's zomers uit insecten, wormen en slakken, terwijl de vogel in de winter voornamelijk vruchten zoals bessen eet. Veel grote lijsters trekken in de winter vanuit Nederland naar het zuiden, terwijl vogels uit het noorden en oosten van Europa juist in West-Europa overwinteren.


De kramsvogel heeft een opvallend verenkleed met een grijs en bruine rug en talrijke zwarte streepjes op de buik en de borst. De borst is oranje-geel. De vogel laat vooral in de vlucht een typerende roep horen die bestaat uit reeks elkaar snel opvolgende klanken. De snavel is geel met een zwarte punt.

De kramsvogel is vooral in de winter in grote aantallen in Nederland te zien. Het broedgebied bevindt zich verder naar het oosten van Europa. De kramsvogel broedt in kolonies waarbij de vogels grote nesten in een boom bouwen. Ook in Nederland zijn enkele broedkolonies geweest, in de jaren 80 waren er bijna 1.000 broedparen. De laatste jaren is het aantal broedparen gedaald tot minder dan 100 paar, het is nog onduidelijk waarom het aantal broedparen zo sterk wisselt. In de winter is de vogel vaak te zien in de buurt van bessenstruiken.


De winterkoning is een kleine vogel die vooral wordt gekenmerkt door de rechtopstaande houding van de staart. Het verenkleed is roodbruin en voorzien van talrijke donkere dwarsstreepjes en de onderzijde is lichter bruin. Een lichte wenkbrauwstreep is aanwezig. De zang van de winterkoning bestaat uit een reeks schetterende klanken met een triller en een hoge toon op het eind. De zang is erg luid en het gehele jaar te horen. De vogel bevindt zich meestal laag in het struikgewas of onder andere beschutting en is vrijwel voortdurend in beweging. De vlucht is opvallend snel, waarbij de vleugels een snorrend geluid veroorzaken.

Het mannetje maakt meerdere, vrijwel geheel gesloten nesten, waarvan het vrouwtje er ééntje kiest om deze aan de binnenkant te bekleden met veertjes en ander zacht materiaal. Doordat de winterkoning erg klein is, verliest de vogel in de winter veel warmte. In koude nachten kruipen groepen winterkoningen dicht tegen elkaar om warm te blijven. Toch kan in strenge winters wel 75% van de winterkoningen sterven, zodat het aantal winterkoningen per jaar sterk kan variëren.

De steenuil is grijsbruin met lichte vlekken. Aan de onderzijde vaalwit met grijze vlekken. Heeft een korte staart. De kop is breed en plat. De ogen zijn geel en bevinden zich aan de voorzijde van de kop.In tegenstelling tot veel andere uilen is de steenuil soms ook overdag actief. De vogel verblijft meestal in de buurt van bomen en jaagt vanaf een zitpost op prooidieren als muizen reptielen en amfibieën. De vogel jaagt vaak vanaf een zitpost in een boom of op een paaltje. De steenuil heeft een opvallende, golvende vlucht. De roep is een herkenbaar kieuw en is ook overdag te horen. Het nest wordt gebouwd in knotwilgen, oude schuren en in speciale nestkasten.

Met name door het verdwijnen van veel boomgaarden en houtwallen is het aantal steenuilen in Nederland de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Ondanks intensieve pogingen om de populatie te herstellen gaat de soort nog steeds in aantal achteruit


Kerkuilen zijn eenvoudig te herkennen aan de hartvormige sluier, een kring van witte veertjes in het gezicht die allen naar buiten wijzen. De uiteinden van deze veertjes zijn donker zodat er een donkere rand ontstaat. De ogen bevinden zich aan de voorkant van de kop en zijn groot en donker. De bovenzijde is geelbruin en grijs. de onderzijde is wit-geelbruin van kleur. De veren zijn bedekt met kleine lichte en donkere stipjes. De kerkuil heeft lange poten.

Muizen vormen het belangrijkste voedsel van kerkuilen en de soort is dan ook sterk afhankelijk van het aantal muizen. In jaren met veel muizen leggen kerkuilen meer eieren dan gewoonlijk. Soms komen ze dan zelfs toe aan een tweede broedsel. In strenge winters als er weinig muizen zijn, overlijden veel kerkuilen en zwerven de vogels over grote gebieden om toch voldoende voedsel te kunnen vinden. Het nest bevindt zich bij voorkeur in een onbewoond en voor de vogel toegankelijk gebouw zoals een schuur of een ruïne.

 


De kneu zijn verenkleed is in de winter onopvallend grijsbruin van kleur. De kop is grijs. Het mannetje heeft gekleurde veren op de borst en op het voorhoofd, maar deze zijn niet zichtbaar doordat de vleugels nog bruine randjes hebben. De onderzijde is vaalwit. In het voorjaar slijten deze randjes van de veren, zodat de kruin en de borst van het mannetje langzaam de kenmerkende karmijnrode kleur krijgen. Het vrouwtje lijkt op het mannetje, maar ziet er 's zomers net zo uit als in de winter.

Ook tijdens de broedperiode leven de vogels vaak in kleine groepjes, doorgaans in relatief open terrein met veel struikgewas en kruiden. Een gedeelte van de populatie kneuen trekt tijdens het najaar naar het zuiden. Vogels uit Scandinavië trekken dan echter naar Nederland, zodat de kneu het hele jaar door te zien is.

De gierzwaluw lijkt op een zwaluw, maar behoort niet tot de vogelfamilie van de zwaluwen. De vogel onderscheidt zich onder meer van zwaluwen door de langere, sikkelvormige vleugels en door een andere manier van vliegen. Het verenkleed is donkergrijs, de keel is lichter van kleur en de snavel is kort en erg breed. De staart is gevorkt en kort.

De vogels broeden meestal op gebouwen in steden, maar zoeken het voedsel voor de jongen tot op enige honderden kilometers van het nest. Door de lange vleugels is de gierzwaluw erg wendbaar en in staat om snelheden tot 160 kilometer per uur te halen. Het voedsel bestaat uit insecten die al vliegend gevangen worden, drinken doet de vogel door al vliegend regendruppels uit de lucht te happen.

De wetenschappelijke naam van de gierzwaluw is Apus apus, wat 'zonder poten' betekend, de poten van de gierzwaluw zijn dan ook nauwelijks ontwikkeld. De poten worden ook nauwelijks gebruikt, want behalve tijdens de broedperiode verblijft de gierzwaluw voortdurend in de lucht. De nacht wordt zwevend doorgebracht op een hoogte van enkele kilometers. De gierzwaluw is één van de weinige vogels die zelfs in de lucht paren.


De boerenzwaluw en de huiszwaluw zijn de meest voorkomende zwaluwen in Nederland en België. De boerenzwaluw onderscheidt zich van de huiszwaluw door de roodbruine keel en voorhoofd en in de vlucht door de veel dieper gevorkte staart. De bovenzijde is glanzend blauwzwart en de onderzijde is roomwit. Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden door de langere buitenste staartpennen. De boerenzwaluw is een behendige vlieger die zich in de vlucht maar met moeite laat volgen. Insecten vormen het voornaamste voedsel en worden in de vlucht gevangen. De gevangen insecten blijven hangen in de snavelborstels, borstelige haren bij de snavelwortel. Afhankelijk van het weer jaagt de boerenzwaluw hoog in de lucht of laag bij de grond.

Het nest van de boerenzwaluw is gemaakt van modder en plantenresten en wordt vrijwel altijd tegen een gebouw gemetseld. De boerenzwaluw overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara. De vogel vormt dan grote zwermen, meestal samen met andere zwaluwen.

 


De koolmees is één van de meest voorkomende en meest opvallende vogels die in Nederland voorkomen. De vogel is dan ook één van de bekendste Nederlandse vogels, mede omdat de vogel niet schuw is en in de winter regelmatig op voedertafels aan te treffen is. De rug is geel-groen en de onderzijde is geel met een zwarte middenstreep. De kop is zwart met een grote, witte wangvlek. Staart en stuit zijn blauw met wit. Over de vleugel loopt een witte streep. Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden doordat de zwarte streep op de buik veel breder is. De zang van de koolmees is erg variabel, maar vaak is een herkenbaar titituu of tituu te horen.

De koolmees is een holenbroeder en broedt onder andere in boomholten en nestkasten. Vanwege de korte levensduur van de koolmees worden er per broedsel veel eieren gelegd. Hoewel in sommige jaren met meerdere broedsels begonnen wordt, brengt de koolmees ieder jaar slechts één nest jongen groot. Koolmezen laten soms een nest met eieren of zelfs jonge vogels in de steek, om onder betere omstandigheden op een andere plek opnieuw te beginnen.


De pimpelmees is door de bonte kleuren een gemakkelijk te herkennen vogel, die enigszins lijkt op de koolmees. De pimpelmees is echter duidelijk kleiner en heeft een blauwe in plaats van een zwarte kruin. De vogel is ook goed te herkennen aan de witte wangen met de zwarte oogstreep. De rug is groen van kleur, de onderzijde is geel. Kruin, stuit en staart zijn blauw. De kin is zwartblauw, overgaand in een zwartblauwe halsband. Verder nog de typerende blauwzwarte oogstreep. Doordat de pimpelmees erg klein en licht is, kan de vogel probleemloos ondersteboven aan een dunne tak hangen.

De roep van de pimpelmees klinkt als tsi tsi tsit, de zang is een hoog si si sirrr. Het hoofdvoedsel van de pimpelmees bestaat uit insecten, die de vogel in tegenstelling tot veel andere mezen ook op de grond vangt. In de winter eet de vogel voornamelijk zaden, maar toch kan de populatie pimpelmezen in strenge winters meer dan halveren. Om dit verlies te compenseren zijn de legsels tamelijk groot; de vogel legt per broedsel ongeveer tien eieren. Het nest wordt gebouwd in allerlei soorten holen en bestaat voor een groot gedeelte uit mos. Aan de binnenkant wordt het nest bedekt met een laag zacht materiaal.


De staartmees is een onmiskenbare vogel door de zeer lange staart. De staartmees is de enige Nederlandse vogel met een staart langer dan de rest van het lichaam. De kop is wit, met brede, zwarte wenkbrauwstrepen. Bovenzijde is zwart, onderzijde is wit met een roze waas. Soms een brede, zwarte wenkbrauwstreep aanwezig. Bij staartmezen uit het noorden en het oosten van Europa ontbreken de wenkbrauwstrepen, zodat de kop geheel wit is. Deze vogels worden gerekend tot een aparte ondersoort en zijn vooral in de winter ook in Nederland te zien.

In tegenstelling tot de meeste andere mezen, bouwt de staartmees een eigen nest. Van materialen als veren, spinrag en mos bouwt de vogel laag in de struiken een langwerpig nest, waarin ongeveer tien eieren gelegd worden. Vanwege de lange staart is het vrouwtje genoodzaakt met een gekromde staart te broeden.

In de winter zwerft de staartmees meestal in kleine groepjes rond. Doordat het belangrijkste voedsel van de staartmees uit insecten bestaat, kan een strenge, voedselarme winter veel slachtoffers maken.

 


De ringmus wordt vaak verward met het mannetje van de ook zeer algemene huismus. In tegenstelling tot de huismus heeft de ringmus echter een roodbruine in plaats van grijze kruin. De bovenzijde is bruin en getekend met donkere lengtestrepen. Ook heeft de ringmus een witte halsring, zwarte keel en zwarte vlekken op de verder witte wangen. Verder is de ringmus ook goed aan het geluid te herkennen. In tegenstelling tot de huismus hebben het mannetje en het vrouwtje van de ringmus hetzelfde verenkleed.

De ringmus is nog steeds een veel voorkomende broedvogel in Nederland, maar toch is het aantal broedparen de laatste decennia sterk afgenomen. In de zomer leeft de ringmus voornamelijk in boomrijk cultuurlandschap, maar in het najaar verzamelen de vogels zich in groepjes en worden ze vaker gezien in dorpen en steden. Hoewel de meeste vogels het gehele jaar in hetzelfde gebied blijven, trekken ringmussen uit Noord-Europa over een kleine afstand naar het zuiden.


 

 

De putter is door de bont gekleurde kop van zowel het mannetje als het vrouwtje een onmiskenbare vogel die met geen enkele andere vogel te verwarren is. Bruine rug, buik is gedeeltelijk wit en bruin. Het gezicht is rood en omgeven door een brede, witte rand. De nek is zwart en over de vleugel loopt een brede, gele streep. In de vlucht valt vooral de brede, gele vleugelstreep over de verder zwarte vleugel op. Ook de zang van de putter is duidelijk herkenbaar en bestaat uit een snelle opeenvolging van korte, gevarieerde tonen. De putter laat de zang vooral in de vlucht te horen.

Buiten de broedtijd wordt de putter vaak in groepjes gezien in de buurt van distels. Om deze reden wordt de putter ook wel distelvink genoemd. De snavel van de putter is lang voor een vinkachtige, zodat de vogel makkelijk bij de zaden van distels en klissen kan komen, hierbij hangt de putter vaak ondersteboven.

De bosuil heeft een grijs tot roodbruin verenkleed met witte vlekken en strepen. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met donkere vlekken. Met name een rij witte vlekken op de schouder is opvallend. De bosuil is een gedrongen uil met een grote ronde kop die goed van andere uilen te onderscheiden is door de donkere ogen aan de voorkant die omgeven zijn met een ring van veertjes. Het voedsel bestaat voornamelijk uit muizen, maar ook andere kleine zoogdieren en vogels worden gegeten. De bosuil jaagt vrijwel alleen in de schemering en 's nachts, overdag houdt de vogel zich schuil in de top van een boom. De zang klinkt als hoe, hoehoehoe en is goed te herkennen.

Het nest wordt oorspronkelijk alleen in loofbossen gebouwd, maar tegenwoordig broedt de vogel ook in parken en tuinen midden in de stad. In de broedperiode reageert de bosuil vaak erg agressief op iedere verstoring van het nest.

De boomklever. Het opvallende, gedrongen lichaam en de kleur van het verenkleed zijn de belangrijkste kenmerken van de boomklever. Bovenkant is blauwgrijs, onderzijde is beige. Korte staart, hoofd dicht bij het lichaam en een zwarte oogstreep. In Nederland is de vogel met geen enkele andere soort te verwarren.

Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten die de vogel zoekt door met de snavel in de boombast te hakken. Hierbij kan de vogel als enige Nederlandse vogel ook met de kop naar beneden omlaag. Behalve insecten worden vooral in de winter ook noten en zaden gegeten. De vogel breekt noten soms open door ze in een spleet te klemmen en er met de snavel op te hakken. In het najaar legt de boomklever een ruime wintervoorraad van zaden en noten aan.

Het nest van de boomklever wordt bijna altijd in een boomholte gebouwd. Hierbij maakt de vogel de grootte van de ingang precies op maat, te kleine openingen worden groter gehakt, terwijl te grote openingen gedeeltelijk dichtgemetseld worden met een mengsel van modder en speeksel.

De boomkruiper is door de gevlekte en gestreepte, bruine rug uitstekend gecamoufleerd op de meeste boomstammen. De onderzijde is vaalwit. Lange, dunne snavel die naar beneden gebogen is. Boven het oog bevindt zich een lichte wenkbrauwstreep. De vogel wordt in het broedseizoen dan ook niet veel gezien. Buiten de broedtijd laat de vogel zich meer zien.


Het voedsel van de boomkruiper bestaat uit insecten die met de gekromde snavel uit de spleten in boomschors gehaald worden. Tijdens het zoeken naar voedsel kruipt de boomkruiper in een spiraal van onder naar boven langs boomstammen. De staart bestaat uit stijve pennen en wordt door de vogel als ondersteuning tijdens het klimmen gebruikt. De vogel blijft het gehele jaar in hetzelfde gebied en nestelt in boomspleten of achter boomschors.

 



Hoveniersbedrijf C.K. Van Mourik | Rijksstraatweg 56 Buurmalsen | 0345 580345 | info@huisentuinkado.nl
Privacybeleid | Voorwaarden